Raad van State vernietigt de belastingverordening op tweede verblijven van de provincie West-Vlaanderen

In drie arresten van 27 mei 2025 heeft de Raad van State geoordeeld dat de belastingverordening van de provincie West-Vlaanderen op tweede verblijven voor de aanslagjaren 2022, 2023 en 2024 strijdig zijn met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel. Als gevolg van deze arresten, zal de provincie voor 2022, 2023 en 2024 de ten onrechte geheven belasting moeten terugbetalen. Ook tweedeverblijvers die de geen bezwaar hebben ingediend tegen die belasting, hebben recht op terugbetaling (van in totaal ongeveer 406 euro). Dat komt omdat de Raad van State de bevoegdheid heeft om de belastingverordening zelf nietig te verklaren indien iemand daartegen binnen een termijn van drie maanden na de uitvaardiging ervan een verzoek daartoe indient. Dat is voor de belastingverordeningen van de drie betrokken jaren dus telkens tijdig gebeurd.

In principe moet, om terugbetaling te bekomen, een verzoek worden gericht aan de provincie West Vlaanderen binnen een termijn van vijf jaar. Ondertussen heeft de provincie via haar website echter al laten weten dat zij de ten onrechte geïnde belasting zal terugbetalen en dat hiervoor door de belastingbetaler geen aanvraag moet worden ingediend. Zie https://www.west-vlaanderen.be/provinciebelastingen 

De provinciale belasting op tweede verblijven in West-Vlaanderen bedroeg, voor het aanslagjaar 2022,  129 euro per tweede verblijf, te betalen door eigenaars die niet in de provincie hun hoofdverblijfplaats hadden op 1 januari van dat jaar. Als tweede verblijf wordt een wooneenheid beschouwd die door de eigenaar, de huurder of de gebruiker niet als hoofdverblijfplaats wordt gebruikt. Wie daarentegen in de provincie gedomicilieerd is, betaalde een algemene provinciebelasting,  bepaald op 23 euro voor de gezinnen die bestaan uit één persoon en op 42  euro voor de gezinnen die bestaan uit twee of meer personen.

Het verschil in tarief is dus aanzienlijk: de eigenaar van een tweede verblijf betaalt drie keer zoveel als een gezin dat in de provincie gedomicilieerd is, terwijl op het eerste gezicht niet kan worden aangenomen dat hij drie keer zoveel kosten genereert als dat gezin. In een arrest van 12 september 2023 is het Hof van beroep te Gent al  tot het besluit gekomen dat de West-Vlaamse provinciebelasting op tweede verblijven de toets met het grondwettelijk vastgelegde gelijkheidsbeginsel niet kan doorstaan

Het hof stelde vast dat er geen betwisting bestaat over het recht van de provincie om een belasting te heffen op tweede verblijven. Volgens het hof bestaat daarvoor overigens een redelijke verantwoording : zowel de vaste inwoners als de tweedeverblijvers genieten “het voordeel van de investeringen die de provincie doet in de diverse provinciale voorzieningen”. Het is bijgevolg verantwoord dat de beide categorieën belastingplichtigen daarvoor een financiële bijdrage betalen. Maar het hof had het moeilijker met het gegeven dat van de eigenaars van een tweede verblijf tot driemaal meer wordt gevraagd dan van de ‘vaste inwoners’ van de provincie. Volgens het hof slaagt de provincie er niet in dat onderscheid overtuigend te verantwoorden. De Raad van State heeft nu eveneens geoordeeld dat het beoogde doel van de provinciale belasting zoals die is verwoord in de preambule bij de bestreden belastingverordening, namelijk “de uitgaven van de provincie in het algemeen te financieren”, niet verantwoordt waarom eigenaars van een tweede verblijf minimaal driemaal hoger worden belast dan de vaste inwoners van de provincie.