Hof van beroep te Gent wijzigt haar standpunt over tweedeverblijfbelasting in Koksijde: de belasting wordt in strijd met het gelijkheidsbeginsel bevonden
Op 6 februari 2024 heeft het Hof van beroep haar arrest geveld in een procedure gevoerd door een echtpaar tweedeverblijvers dat in april 2022 uitzonderlijk in eerste instantie in het gelijk werd gesteld. Vrijwel altijd worden tweedeverblijvers in deze procedures namelijk door de rechter in eerste aanleg te Brugge in het ongelijk gesteld. De rechter die normaliter zetelt in deze zaken, was echter die keer afwezig en vervangen door een collega. Die laatste velde een vonnis waarin de gemeentebelasting onwettelijk werd bevonden. Koksijde was daartegen in beroep gedaan en heeft nu in deze zaak ongelijk gekregen.
Het Hof oordeelt nu dat het belastingreglement op tweede verblijven van Koksijde in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod voorzien in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Het uitgangspunt van het hof in zijn arresten van 31 oktober en van 21 november 2023) wordt op overtuigende wijze weerlegd door de stukken neergelegd door de tweedeverblijvers in het geding. Het hof komt hiermee dan ook terug op deze arresten, waarin de gemeente Koksijde in het gelijk werd gesteld. Nieuwe argumenten, aangebracht door de tweedeverblijvers (die in deze zaak optraden zonder bijstand van een advocaat), hebben het Hof ertoe gebracht haar standpunt te herzien.
Het Hof van beroep oordeelt nu dat de verantwoording die de gemeente Koksijde hanteert in het belastingreglement, m.n. de bescherming van het residentieel wonen in de gemeente, de verhoging van de permanente bewoning en het aantrekken van meer inwoners, niet redelijkerwijze aanneembaar is. Volgens het Hof is deze verantwoording van de gemeente geen reden om de vaste inwoners en de tweedeverblijvers als niet vergelijkbaar te beschouwen en een verdere toetsing aan het gelijkheidsbeginsel uit te sluiten. Het Hof oordeelt daarom dat deze verantwoording het invoeren van een verschillend fiscaal stelsel tussen vaste inwoners die kunnen genieten van het 0%-tarief van de aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting, enerzijds, en tweedeverblijvers die onderworpen zijn aan de tweedeverblijftaks, anderzijds, niet objectief kan verantwoorden.
In het arrest van 6 februari 2024 staat verder dat de doelstelling van de gemeente om in een compensatie te voorzien voor de investeringen die de gemeente, gelet op de prijsdruk op de woonmarkt veroorzaakt door de instroom van tweedeverblijvers en het feit dat er nauwelijks woongelegenheden beschikbaar zijn voor de woninghuurmarkt, moet doen in sociale en betaalbare woningen geen afdoende verantwoording is om de belasting enkel ten laste te leggen van de eigenaars van tweede verblijven .
Evenmin kan, aldus het Hof van beroep, het argument dat de belasting verantwoord is als een forfaitaire weeldebelasting op het gebruik van een luxegoed als overtuigend worden beschouwd.
In arrest leest men, tenslotte ook nog: “De tweedeverblijvers worden in concreto gediscrimineerd. Zij vallen immers onder het toepassingsgebied van het belastingreglement daar waar personen die zich, gelet op het eigenlijke doel van de belasting, in een gelijke situatie bevinden in feite niet aan een dergelijke belasting onderworpen zijn”.