Bezwaarprocedures tegen gemeentebelasting op tweede verblijf: stand van zaken (juli 2022)

Samenvatting van dit bericht

Bezwaarschriften tegen de gemeentebelasting op tweede verblijven in De Panne, Knokke-Heist en Koksijde worden bijna altijd verworpen, zowel door de colleges van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeente als door de rechtbank in eerste aanleg te Brugge. Daarom betaalt u aan TWERES van bij het begin een forfaitair bedrag dat ook de procedure voor het hof van beroep te Gent dekt. De kans op een gunstige afloop voor het hof van beroep is zeker niet kleiner geworden. Integendeel, de argumenten waarmee de gemeenten momenteel gelijk halen in eerste aanleg, zijn allemaal al eerder in hoger beroep verworpen. In tegenstelling tot wat door sommige kranten en ook door de regionale zender FOCUS TV is verspreid, hebben de gemeenten nog nooit in deze kwestie van het hof van beroep gelijk gekregen.

Wie voor 2022 nog geen procedure heeft gestart, kan dat nog doen tot drie maanden na de datum van verzending van de uitnodiging tot betaling van de belasting. Dat is ook nog mogelijk indien men intussen reeds de belasting heeft betaald. Lees voor meer details de uitleg op onze website onder https://tweres.be/actie-gemeentebelasting/.

Voor wie interesse heeft in meer details, volgt hieronder nadere uitleg.

Wachten op eerste arresten van het hof van beroep over de huidige belastingreglementen

Er zijn via TWERES tot nu toe (juli 2022) ongeveer 650 bezwaarprocedures ingeleid tegen de belasting op tweede verblijven in vier kustgemeenten (De Panne, Knokke-Heist, Koksijde en Middelkerke) . Al deze procedures hebben betrekking op de belasting die deze gemeenten heffen ingevolge de belastingreglementen die ze hebben uitgevaardigd in december 2019 voor de aanslagjaren 2020 tot en met 2024. Over deze (on)wettelijkheid van deze belastingreglementen heeft het hof van beroep te Gent zich nog niet uitgesproken. De bestaande rechtspraak van het hof, slaat op de belastingreglementen van december 2014, voor de aanslagjaren 2015 tot en met 2019. Er wordt nu dus met spanning gewacht op de eerste arresten van het hof van beroep te Gent over de huidige belastingreglementen van december 2019. De gemeenten hebben namelijk hun belastingreglementen op dat moment gewijzigd, in de hoop dat deze wijzigingen de rechtspraak zullen omkeren in het nadeel van de eigenaars van tweede verblijven. De eerste arresten in hoger beroep worden verwacht in de zomer of herfst van 2023.

Waarom krijgen we ongelijk in eerste aanleg?

Dat we van de rechter in eerste aanleg meestal ongelijk krijgen, heeft ons niet verrast. In België is een rechter in eerste aanleg in principe niet gebonden door een uitspraak in hoger beroep. Elke rechter mag over een zaak die haar of hem wordt voorgelegd, een eigen oordeel vellen. Het feit dat dit oordeel met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet door de raadsheren in hoger beroep zal worden gevolgd, belet dit niet. De rechtbank te Brugge heeft ook zelfs met betrekking tot de belastingreglementen voor de aanslagjaren 2015-2019, eerdere arresten van het hof van beroep genegeerd waarin deze belastingreglementen ongrondwettelijk werden bevonden. De kans dat de gemeenten uiteindelijk ook in hoger beroep gelijk krijgen, is echter, met uitzondering van Middelkerke, zeer klein. De argumenten die de gemeenten in eerste aanleg naar voren schuiven met betrekking tot hun gewijzigde belastingreglementen, zijn namelijk eerder al door het hof van beroep verworpen. Het gaat hier over vrij complexe juridische redeneringen die we echter in dit bericht zo klaar mogelijk proberen uit te leggen.

Argumenten van de gemeenten en beoordeling in hoger beroep

De gemeentebelasting op tweede verblijven wordt door de gemeenten in het algemeen verantwoord op basis van vier argumenten. Alle vier zijn ze door het hof van beroep verworpen.

In haar arrest van 24 december 2019 over het gemeentereglement van De Panne voor de aanslagjaren 2015 tot en met 2019, besliste het hof van beroep het volgende:

“Een verschillende fiscale behandeling ten aanzien van bepaalde categorieën van belastingplichtigen is toegelaten voor zover daarvoor een redelijke en objectieve verantwoording bestaat. Die verantwoording ontbreekt in het geval van de belasting op wooneenheden zonder domicilie want:

  • De belasting op wooneenheden zonder domicilie is geen compensatie voor het gebruik van gemeentelijke infrastructuur en diensten, vermits de vaste inwoners geen aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting betalen hoewel ze minstens evenveel van die infrastructuur en diensten gebruik maken;
  • De stijging van de vastgoedprijzen op de woningmarkt wordt niet enkel veroorzaakt door de tweede verblijven, maar wordt beïnvloed door veel factoren zoals de geografische ligging, de omvang van de handel en economie, de aanvullende gemeentebelasting (of het ontbreken ervan), en de infrastructuur. De prijs op de woningmarkt is tevens afhankelijk van het aantal personen dat in de gemeente wil wonen, ongeacht of die zich daar domiciliëren of niet.
  • De bescherming van het residentieel wonen en het vergroten van de sociale cohesie kunnen in redelijkheid de verschillende fiscale behandeling niet legitiem verantwoorden. Er kan niet zonder meer worden aangenomen dat het gebruik van een woning als tweede verblijf een remmende impact zou hebben op de sociale cohesie binnen de gemeente. Sociale cohesie wordt bereikt via participatie. Dit is persoonsgebonden en niet afhankelijk van het al dan niet ingeschreven zijn in de bevolkingsregisters van de gemeente.
  • Dat de belasting een forfaitaire weeldebelasting zou zijn, verantwoordt het onderscheid evenmin. Waar het bezitten van een tweede onroerend goed desgevallend als een teken van weelde kan worden beschouwd, is dit niet het geval voor het criterium dat dit onroerend goed al dan niet bewoond wordt door een vaste inwoner van De Panne”.

Bijgevolg werd de gemeentebelasting in De Panne op “wooneenheden zonder domicilie” door het hof van beroep in strijd bevonden met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod. Een aantal van deze argumenten van De Panne werden in een ander arrest van het hof van beroep van 1 oktober 2019 ook verworpen in verband met de gemeentebelasting op toeristische verblijfplaatsen (tweede verblijven in vakantieverblijfsparken).

Sindsdien heeft het hof van beroep al tientallen arresten uitgesproken in dezelfde zin, niet enkel betreffende De Panne maar ook betreffende Koksijde en Knokke-Heist. Voor Koksijde kan vooral verwezen worden naar het arrest van 8 juni 2021. Daarin worden de vier hogervermelde argumenten van de gemeente opnieuw en op grond van een nog uitvoerigere motivering verworpen. Het hof verwerpt in dat arrest ook een bijkomend vijfde argument van de gemeente Koksijde, namelijk dat ook tweede verblijven van vaste inwoners in de gemeente worden belast. Het hof vindt dat argument niet pertinent omdat het niet verklaart waarom een fiscaal onderscheid gemaakt wordt tussen woningen die bewoond worden door vaste inwoners en woningen die bewoond worden door tweedeverblijvers.

Waar staan we nu met de bezwaarprocedures in De Panne?

Ondanks het feit dat het hof van beroep nu al herhaaldelijk beslist heeft dat het belastingreglement van De Panne van december 2014 in strijd is met de grondwet, heeft de gemeente, raar genoeg, haar belastingreglement in 2019 niet substantieel aangepast. Er zijn hoogstens wat kleine wijzigingen aan de gebruikte terminologie aangebracht. Daarnaast heeft de gemeente de belasting op “wooneenheden zonder domicilie” die gelegen zijn in een recreatiegebied gehalveerd. Veel bezwaarschriften werden namelijk ingediend door tweedeverblijvers in die recreatiezones. De gemeente hoopt nu dat het aantal bezwaarschriften daarmee zal verminderen. Bovendien rekent de gemeente erop dat de berichten in de pers over de vonnissen in eerste aanleg – waarbij De Panne gelijk haalde – veel eigenaars van tweede verblijven in woonzones zullen afschrikken om nog een bezwaarprocedure te starten. Zo hoopt de gemeente het aantal bezwaarschriften opnieuw te kunnen reduceren tot enkele tientallen, met gering effect op de fiscale inkomsten.

Wat staat er in de vonnissen in eerste aanleg over De Panne?

Hieronder voegen we een uittreksel uit het vonnis van de rechter in eerste aanleg over de belasting op “wooneenheden zonder domicilie” in De Panne. De rechter oordeelt in dat vonnis van 7 juni 2022 het volgende:

“Onderhavige belasting werd ingevoerd vanuit een dubbele doelstelling. Het hoofddoel is van financiële aard. Daarnaast werden met de invoering ook nevendoelstellingen (nl. algemeen en breder woonbeleid, forfaitaire weeldebelasting) nagestreefd.

De belasting op de wooneenheden zonder domiciliëring maakt geen onderscheid tussen de vaste inwoners van de gemeente De Panne en de niet-inwoners (zijnde de eigenaars van wooneenheden zonder domicilie in de gemeente De Panne) gezien deze belasting ook verschuldigd is door de vaste inwoners die een tweede verblijf bezitten op het grondgebied van de gemeente..De belastingplicht geldt dus ongeacht of iemand is ingeschreven in de bevolkingsregisters.

Het toepasselijke belastingreglement van 13.05.2019 is nadrukkelijk gericht op het realiseren van het woonbeleid van de gemeente. Men wil het residentieel wonen beschermen door de druk van de vele tweede verblijven te verlagen en zo een boeiend en coherent sociaal leven in de dorpen te behouden en te vermijden dat men er geconfronteerd wordt met woningen die langere tijd onbewoond zijn. In tegenstelling tot de eigen ingezetenen van de gemeente, dragen de tweede verblijvers niet op een duurzame wijze bij aan de sociale cohesie binnen de gemeente gelet op hun sporadische aanwezigheid in de gemeente. De al dan niet inschrijving in het bevolkingsregister is een objectief, relevant en pertinent criterium om te bepalen of een woongelegenheid bijdraagt tot een sociale cohesie binnen de dorpskernen van de gemeente. Met een dergelijke verantwoording verliest het feit dat de eigen inwoners van de gemeente geen aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting moeten betalen elk belang. De belasting op de wooneenheden zonder domiciliëring heeft immers niets te maken met een compensatie voor het feit dat inwoners via de AGPB fiscaal bijdragen voor diensten waarvan tweede verblijvers ook genieten.

Verder is de bestreden belasting een forfaitaire weeldebelasting op het gebruik van een luxegoed die wordt geheven ongeacht het globaal belastbaar inl<omen van de belastingplichtige, zodat er geen ongeoorloofd en onredelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de tweede verblijvers en de eigen ingezetenen van de gemeente.

Tenslotte dient ook te worden opgemerkt dat de belasting op de wooneenheden zonder domiciliëring krachtens artikel 3 van het betrokken belastingreglement niet alleen verschuldigd is door de natuurlijke personen , maar ook door de feitelijke of rechtspersonen die op 1 januari van het aanslagjaar eigenaar zijn van een wooneenheid zonder domicilie.

Verder geeft het grote aantal tweede verblijvers aanleiding tot hoge kosten inzake veiligheid. Er zijn verder ook kosten verbonden aan het onderhoud van het openbaar domein, in het bijzonder aan het strand en de zeedijlk, een zone waar heel veel tweede verblijvers aanwezig zijn. De gemeente zorgt er bovendien voor dat er extra huisvuilophalingen zijn in piekmomenten en levert meer inspanningen om het openbaar domein te verfraaien zodat de tweede verblijvers kunnen verblijven in een aangename, veilige en propere gemeente. De kostprijs voor de inzameling van afval tijdens de vakanties is hoger dan tijdens de andere periodes. Verder worden ook grote inspanningen geleverd om de gemeente op cultureel, sportief en toeristisch vlak op een hoog niveau te houden. De financiering van o.a. deze meerkosten worden opgevangen door de belasting op de wooneenheden zonder domiciliëring.

In het licht van het doel van de belasting zou het manifest onredelijk zijn om alle inwoners van de gemeente De Panne te gaan belasten. Het onderscheidend criterium waarbij enkel degene worden belast die eigenaar zijn van een wooneenheid zonder domiciliëring in de gemeente De Panne is echter wel verantwoord in het licht van het doel en de aard van de belasting.

Tenslotte werd de bestreden belasting ook ingevoerd om het beschermen en het verhogen van het aanbod betaalbare woningen en gronden voor eigen bewoners te beschermen. De instroom van tweede verblijvers zorgt immers voor prijsverhogingen op de woonmarkt en hogere kadastrale inkomens zodat de gemeente genoodzaakt is om te investeren in sociale en betaalbare woningen.”

Besluit: wie dit vonnis aandachtig leest, zal merken dat alle argumenten die door de rechter in eerste aanleg worden aanvaard (nl. het feit dat ook gedomicilieerde eigenaars van tweede verblijven de taks moeten betalen, hogere kosten voor o.m. huisvuilophaling, woonbeleid, sociale cohesie, luxetaks), door het hof van beroep te Gent eerder al werden verworpen.

Waar staan we met de bezwaarprocedures in Knokke-Heist?

Ook in Knokke-Heist is het belastingreglement nauwelijks gewijzigd. De kansen op succes van een bezwaarprocedure blijven voor deze gemeente ongewijzigd. Er zijn ons nog geen vonnissen in eerste aanleg bekend.

Waar staan we met bezwaarprocedures in Koksijde?

In tegenstelling tot De Panne en Knokke-Heist, heeft Koksijde haar belastingreglement in 2019 op sommige punten aangepast om te vermijden dat het opnieuw door het hof van beroep als ongrondwettelijk zou worden beschouwd. De gemeente heeft de milieubelasting die voordien zowel door vaste inwoners als door tweedeverblijvers verschuldigd was, afgeschaft. In de plaats daarvan wordt vanaf 1 januari 2020 aan de vaste inwoners een “algemene gemeentebelasting” gevraagd. Die belasting werd voor 2020 op 168 EUR per gezin vastgesteld (momenteel, in 2022, 174 EUR). Tegelijk wordt de belasting op tweede verblijven gehandhaafd op hetzelfde bedrag als voordien maar vanaf 1 januari 2020 geïndexeerd. Voor 2022 bedraagt die belasting op tweede verblijven 1.215 EUR (1.027 EUR voor een studio). Dat is ongeveer zeven maal het bedrag van de zogenaamde “algemene gemeentebelasting” die in de plaats van de vroegere milieubelasting door de vaste inwoners moet worden betaald.

Belangrijk is verder dat de gemeente Koksijde in haar motivering voor de hoge belasting op tweede verblijven het argument van het compensatoir karakter heeft laten vallen. De andere argumenten – woonbeleid, sociale cohesie, weeldebelasting en gelijke behandeling met vaste inwoners-eigenaars van een tweede verblijf – blijven behouden;

Wat staat er in de vonnissen in eerste aanleg over Koksijde?

Ondertussen zijn de eerste vonnissen in eerste aanleg over de bezwaarprocedures tegen de aanslag van 2020 geveld. Zoals verwacht, worden de tweedeverblijvers in het ongelijk gesteld. De rechter aanvaardt de motivering van de gemeenten en oordeelt:

“Het is duidelijk dat niet enkel de eigenaars van tweede verblijven worden belast. De gemeente heft ook een belasting op toeristische verblijfplaatsen gelegen in zones voor verblijfsrecreatie en het exploiteren van toeristische logies.

Daarnaast zijn alleenstaanden en gezinnen die op 1 januari van het aanslagjaar ingeschreven zijn in het bevolkingsregister of vreemdelingenregister van de gemeente, sinds het aanslagjaar 2020 onderhevig aan een algemene gemeentebelasting.

Het belastingreglement van 16.12.2019 op tweede verblijven is niet ingegeven omwille van het feit dat de eigenaar van het tweede verblijf voordeel haalt uit de gemeentelijke dienstverlening en hier dus ook toe zal moeten bijdragen.

Het toepasselijke belastingreglement van 16.12.2019 is nadrukkelijk gericht op het realiseren van het woonbeleid van de gemeente en het heffen van een belasting op weelde.

Een belangrijk motief voor de belasting betreft inderdaad het verhogen van het aantal inwoners in de gemeente.

De belasting is niet ingevoerd als compensatie voor de bijdragen waarvoor de inwoners van de gemeente zorgen, maar op basis van een woonbeleidsplan waarbij de gemeente wil vermijden dat woongelegenheden lange tijd leeg staan en voor het behoud van een boeiend en coherent sociaal leven. Het criterium van de (al dan niet) inschrijving in het bevolkingsregister is een objectief, relevant en pertinent criterium om te bepalen of een woongelegenheid bijdraagt tot een sociale cohesie binnen de dorpskernen van de gemeente.

Met betrekking tot de weeldebelasting dient te worden gesteld dat het hebben van een tweede verblijf betekent dat men over voldoende middelen beschikt om dergelijk onroerend goed te verwerven en er het genot van te hebben. Overigens dient te worden benadrukt dat ook inwoners van de gemeente Koksijde die over een tweede verblijf beschikken op het grondgebied van de gemeente eveneens aan de belasting op tweede verblijven worden onderworpen.

Daar waar het belastingreglement van 16.12.2019 op de tweede verblijven wordt gemotiveerd als een heffing op weelde die het gebruik van een luxegoed belast en geenszins een compensatoir karakter heeft, is de algemene gemeentebelasting ingegeven om de kwaliteit van de dienstverlening van de gemeente Koksijde optimaal te houden. Bijgevolg heeft laatst vermeld reglement een compensatoir karakter.

Gelet op de afwezigheid van vergelijkbaarheid tussen vaste inwoners en tweede verblijvers, moet er bij het bepalen van het tarief van de belasting op tweede verblijven geen rekening worden gehouden met het tarief van de algemene gemeentebelasting.

Bovendien staat het de gemeente vrij om, op grond van de in artikel 170 §4 van de grondwet vastgelegde gemeentelijke fiscale autonomie, het tarief of de tariefstructuur in elk van haar belastingreglementen te bepalen.”

Wie de geciteerde tekst hierboven aandachtig heeft gelezen, komt onvermijdelijk tot het besluit dat de rechter in eerste aanleg vier argumenten van de gemeente Koksijde aanvaardt, die net alle vier uitdrukkelijk door eerdere arresten van het hof van beroep verworpen werden.

Het is daarnaast eigenaardig dat de rechter in eerste aanleg ook nog vermeldt dat men de “algemene gemeentebelasting” niet tegenover de belasting op tweede verblijven mag zetten omdat het over twee afzonderlijke belastingen met gescheiden doelstellingen gaat. Dat argument leidt echter eerder tot het besluit dat de invoering van de algemene gemeentebelasting de ongelijke fiscale behandeling tussen vaste inwoners en tweedeverblijvers niet opheft.

Om die redenen valt het dan ook te verwachten dat de negatieve vonnissen in eerste aanleg door het hof van beroep hervormd zullen worden. De uiteindelijke kansen op succes zijn dus zeker niet kleiner geworden, eerder integendeel.

Wat adviseert TWERES aan haar leden?

In de volgende maanden zullen voor Koksijde, De Panne en Knokke-Heist identieke negatieve vonnissen in eerste aanleg binnensijpelen. Uiteraard zullen de meeste tweedeverblijvers beslissen om daartegen in hoger beroep te gaan. Indien de vonnissen in eerste aanleg de gemeente in het ongelijk hadden gesteld, zouden de gemeenten overigens zelf hoger beroep aantekenen. Een beroepsprocedure ligt dus voor de hand.

Berusting in de beslissing van de rechter in eerste aanleg heeft weinig zin. De tweedeverblijver die in het ongelijk gesteld wordt, moet dan niet enkel de belasting betalen waartegen bezwaar werd ingediend, maar daarbovenop een rechtsplegingsvergoeding van 560 EUR aan de tegenpartij. Wie via TWERES de bezwaarprocedure heeft ingeleid, heeft bovendien reeds de kosten voor de procedure in hoger beroep betaald. U betaalt dus geen euro méér aan TWERES of aan de advocaten indien u de procedure verderzet in hoger beroep.

Het risico dat de bezwaarprocedures tegen de gemeentebelasting van 2020 en de daaropvolgende jaren tot 2024 slecht zullen aflopen, is al bij al zeer klein. Absolute zekerheid op succes kan in gerechtelijke procedures natuurlijk nooit gegarandeerd worden. Daarom zullen de advocaten ook proberen om het bijkomend financieel risico voor de verliezende partij in hoger beroep te vermijden. De advocaten van beide partijen moeten daarvoor akkoord gaan om slechts met één dossier de beroepsprocedure te voeren. Voor alle andere identieke dossiers wordt dan het resultaat van de voorbeeldprocedure door beide partijen aanvaard. Er is dan ook maar voor één dossier een rechtsplegingsvergoeding verschuldigd. Doorgaan in hoger beroep kost u, indien dat lukt, uitsluitend enkele bijkomende jaren geduld.

De eerste procedures in hoger beroep tegen de aanslag van 2020 – en dus de eerste procedures betreffende het belastingreglement van december 2019 – zijn recent gestart. Ze zullen waarschijnlijk twaalf à veertien maanden in beslag nemen want de gerechtelijke achterstand bij het hof van beroep te Gent is beperkt. We moeten, met andere woorden, minstens tot de zomer van 2023 wachten op de eerste arresten over de bezwaarprocedures die via TWERES zijn ingeleid tegen de aanslag van 2020. Die eerste arresten zullen richtinggevend zijn voor alle andere bezwaarprocedures tegen de belasting op tweede verblijven in de betrokken gemeenten.

Mag De Panne haar gemeentebelasting op tweede verblijven dan toch handhaven?

In verschillende kranten verscheen het bericht dat een rechter in Brugge heeft beslist dat De Panne haar gemeentebelasting op tweede verblijven mag handhaven omdat die belasting in het nieuwe belastingreglement van de gemeente als een weeldetaks wordt gekwalificeerd. Gelijkaardige vonnissen zijn eerder al door dezelfde rechtbank geveld met betrekking tot Koksijde. TWERES, de belangenvereniging van tweedeverblijvers, heeft die vonnissen ondertussen bekeken en adviseert haar leden om daartegen zeker in hoger beroep te gaan. Alle motieven die de rechter in Brugge aanhaalt, zijn immers al door het hof van beroep herhaaldelijk verworpen.

In België is een rechter in eerste aanleg in principe niet gebonden door een uitspraak in hoger beroep. Elke rechter mag over een zaak die haar of hem wordt voorgelegd, een eigen oordeel vellen. Het feit dat dit oordeel met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet door de raadsheren in hoger beroep zal worden gevolgd, belet dit niet. De bezwaarprocedures tegen de gemeentebelasting op het bezit van een tweede verblijf in De Panne, Knokke-Heist en Koksijde, bieden daarvan een mooie illustratie.

In die bezwaarprocedures aanvaardt de rechter in eerste aanleg stuk voor stuk argumenten die in eerdere rechtspraak door het hof van beroep zijn verworpen. Altijd gaat het over bezwaar tegen het feit dat de vaste inwoners in de betrokken gemeenten vrijgesteld worden van aanvullende personenbelasting en vrijwel alle lasten op de schouders van eigenaars van tweede verblijven worden gelegd. Wie bijvoorbeeld in Koksijde een tweede verblijf bezit, betaalt nu al meer dan 1200 EUR per jaar.

Het hof van beroep heeft in eerdere arresten al verduidelijkt dat deze praktijk niet gerechtvaardigd kan worden door bijvoorbeeld de belasting op tweede verblijven te kwalificeren als een weeldetaks. De belasting waarvan sprake wordt namelijk geheven op het bezitten van een woning in de gemeente, die niet als domicilie wordt gebruikt. “Wie dus in Koksijde, Knokke of De Panne tien woningen bezit die allemaal door vaste inwoners worden bewoond, betaalt bijgevolg de belasting niet. Daarentegen betaalt iemand die in Brussel een kamer huurt en daar gedomicilieerd is, de belasting wel indien hij of zij een woning bezit in die gemeenten die als tweede verblijf wordt gebruikt.  Het standpunt van het hof van beroep is dus niet meer dan redelijk”, aldus Jos Dumortier, één van de bestuurders van TWERES.

Door de bekendmaking van de vonnissen in eerste aanleg, waarin de tweedeverblijvers in het ongelijk worden gesteld, kunnen de betrokken gemeenten de hoop koesteren dat voor het lopende aanslagjaar en voor de volgende jaren, minder tweedeverblijvers een bezwaarprocedure zullen starten. Bovendien rekenen zij misschien erop dat een aantal tweedeverblijvers in het vonnis zullen berusten en terug zullen deinzen om in hoger beroep te gaan. Volgens TWERES zijn de kansen op uiteindelijk succes voor de tweedeverblijvers echter zeker niet verminderd.

Vooraleer het hof van beroep zich over deze kwestie zal uitspreken, zullen de tweedeverblijvers, gelet op de werklast van dat hof, echter nog enkele jaren moeten wachten. Ondertussen neemt het aantal bezwaarprocedures voortdurend toe. Via TWERES werden nu al ruim 600 dergelijke procedures ingeleid. Dat bezorgt de Belgische justitie helaas een hoop werk maar daaraan valt voorlopig weinig te doen.

Nieuwe nettarieven in Vlaanderen: impact op kleine gebruikers zoals tweedeverblijvers nog steeds onduidelijk.

(TWERES doet beroep op lezers van deze blog die in hun tweede verblijf in Vlaanderen reeds een digitale teller hebben om zich aan te melden – zie oproep onderaan deze blog)

De netkosten vertegenwoordigen een kleine 20% van uw elektriciteitsfactuur. Deze netkosten zijn de kosten die Fluvius maakt om de elektriciteit bij u in huis te brengen zoals o.a. investeringen in kabels, transformatoren of onderhoud van het distributienetwerk.

De VREG, de onafhankelijke energieregulator voor Vlaanderen, besliste vorig jaar dat vanaf midden 2022 de distributiekosten of nettarieven voor 80% zullen berekend worden op basis van het gemiddelde van de 12 voorbije capaciteitsmaandpieken (kW), en nog slechts 20% op basis van het elektriciteitsverbruik (kWh). Tot nu toe werden de nettarieven voor 100% berekend volgens de verbruikte kWh.

Vanaf 1 juli 2022 wil dit dus zeggen : hoe meer je het netwerk belast, hoe meer je betaalt aan netkosten.

De bredere context

De nieuwe tarifering maakt deel van een beleid om de kosten van de energietransitie op termijn beheersbaar te houden. Enerzijds is er de overgang van het huidige, grotendeels nog fossiel of nucleair gebaseerd energiesysteem, naar energie uit hernieuwbare, decentrale en lokale energiebronnen. Anderzijds staan we voor de noodzakelijke steile groei naar meer elektrische voertuigen (alle nieuwe voertuigen vanaf 2030?), meer warmtepompen (i.p.v. stookolie en gas voor verwarming), en technologieën die we vandaag nog niet kennen.

Hierdoor zullen de distributienetten in de toekomst meer en anders gebruikt worden én blootgesteld worden aan grotere (gelijktijdige) piekbelastingen.

De hervorming van de nettarieven zou volgens de VREG tot een meer objectieve kostentoewijzing moeten leiden en daardoor ook een stimulans moeten zijn voor gebruikers om efficiënter met energie om te gaan. De capaciteit van de distributienetten is afgestemd op het piekvermogen van gezinnen en bedrijven, om ten allen tijde aan de vraag te kunnen voldoen.

De VREG beoogt met het capaciteitstarief te komen tot een beheersbare stijging van de capaciteitspiek en dus van de noodzakelijke investeringen in de netten. Uiteindelijk gaat het om de kost die de verbruiker hiervoor zal moeten betalen als onderdeel van de elektriciteitsfactuur.

Er is in Vlaanderen een vrij grote consensus over deze termijnaanpak, maar de praktische tenuitvoerlegging roept vragen op vooral door de gebrekkige informatie over de impact van de nieuwe nettarieven op atypische gebruikers zoals tweedeverblijvers.

TWERES pleitte vorig jaar reeds voor betere informatie over de impact

TWERES heeft in april vorig jaar bij de top van de VREG, het Vlaams Parlement en de Vlaamse regering aangeklaagd dat vooral atypische verbruikers zoals tweedeverblijvers in Vlaanderen geen toegang hadden tot echt relevante en transparante informatie over het mogelijk impact van de nieuwe tarifering op hun situatie.

De beloofde informatie-campagne van de VREG bleef echt ondermaats voor de doelgroep van TWERES, met één totaal niet representatieve case van tweedeverblijver André en een simulator op de website van de VREG die de zeer diverse tweedeverblijversrealteit inzake elektriciteitsverbruik niet kan opvangen.

Er is sinds enkele maanden, met dank aan Fluvius, wel een belangrijk nieuw feit: gebruikers die reeds over een digitale meter beschikken kunnen op mijn.fluvius.be hun capaciteitsmaandpieken aflezen. Dit is op zich uiteraard heel positief, maar op vandaag heeft nog slechts een kleine fractie van alle woningen in Vlaanderen een digitale meter.
De overgrote meerderheid van de gezinnen heeft dus nog geen houvast om hun gemiddelde capaciteitspiek met enige zekerheid in te schatten voor het nieuw tarief op 1 juli 2022 ingaat.

Nieuwe studie bevestigt negatief effect voor kleine verbruikers

Naar aanleiding van de heisa over het afschaffen van de terugdraaiende teller heeft de Vlaamse Regering in de zomer 2021 een onderzoeksgroep van UGent een studie laten uitvoeren over de impact van het capaciteitstarief op de elektriciteitsfactuur van gezinnen.

De studie van de UGent bevestigt nu dat voor een groot deel van de huishoudens (ongeveer 60%) het capaciteitstarief slechts een heel beperkt verschil (+ of – 10%) zal uitmaken t.o.v. de huidige nettarieven.
De studie bevestigt echter ook zeer duidelijk dat kleine en vooral zeer kleine verbruikers (tweedeverblijven, studentenkoten, gemeenschappelijke delen van appartementsgebouwen,…) tot de belangrijkste “verliezers” behoren door de opgelegde minimum maandelijkse capaciteitspiek van 2.5 kW (vaste bijdrage aan de netkosten). Ook als er geen enkel verbruik is in één of meerdere maanden, zal de minimummaandpiek van 2.5 kW worden toegepast.

De studie besluit voor tweede verblijven dat “zeker in het geval van een digitale meter zullen (i) de bezetting van de woning, (ii) het jaarverbruik van de woning, en (iii) het piekgedrag door elektriciteitsintensieve verbruikers zoals airco, samen de impact van de nieuwe tariefstructuur bepalen”.

Voor zeer kleine niet-residentiële verbruikers (minder dan 900 kWh/jr – tweede verblijven etc) schat de studie een gemiddelde meerkost per jaar in tussen €50 en €100 zowel voor een analoge als digitale meter. De studie erkent de grote diversiteit in tweedeverblijfsprofielen inzake piekcapaciteit en de daarmee verbonden hogere kosten, maar diept deze slechts in zeer beperkte mate verder uit.

Onduidelijkheid blijft over precieze meerkost

Deze “gemiddelden” dekken uiteraard een grote diversiteit aan verbruiksprofielen met uitschieters voor gezinnen die om allerlei redenen (o.a. airco, accumulatieverwarming, en andere appartuur met hoge capaciteit…) hoge maandcapaciteitspieken hebben waardoor hun netkosten een zeer grote stijging t.o.v. de hudige situatie kunnen ondergaan. De VREG heeft in de nieuwe tariefregeling wel een plafond voorzien voor de stijging van de netkosten. Dat plafond komt ongeveer overeen met een stijging van 100%. Dit plafond is echter enkel van toepassing op woningen voorzien van een digitale teller.

Volgens de studie van UGent zullen meer dan 20 % van de zeer kleine verbruikers met analoge teller, en 10% met digitale teller straks een stijging van de netkosten hebben van meer dan 100 €.

Ook enkele procenten van de kleine (900 à 2350 kWh/jaar) en gemiddelde (2350 à 5500 kwh/jr) verbruikers met digitale meter zullen een stijging van de factuur hebben van meer dan 100 €.
Voor een aantal tweedeverblijvers zou dit in realiteit kunnen neerkomen op een meerkost van wel enkele honderden euros i.p.v. “gemiddeld” 50 à 100 €.

De VREG gaat daar spijtig genoeg niet dieper op in. De regulator zou nochtans – op basis van de geanonimiseerde datasets van enerzijds de proefprojecten van enkele jaren geleden, en anderzijds de reeds geïnstalleerde digitale meters – een voldoende aantal representatieve cases van tweedeverblijvers kunnen uitwerken om een veel juister inschatting van een concrete situatie mogelijk te maken.

De reden hiervoor kan zijn dat de naweeën van de stopzetting van de terugdraaiende (digitale) teller, maar vooral de recente opstoot van de elektriciteits- en energieprijzen, er mee voor zorgen dat de (veel?) hogere meerkosten dan de “gemiddelden” nu beter niet op de voorgrond komen om een brede afwijzing van het nieuw tarief te vermijden.

In politieke middens gaan er recent – in de context van de hoge elektriciteitsprijzen – stemmen op om de invoering van het capaciteitstarief uit te stellen vooral wegens de verwachte meerkost voor kleine verbruikers, maar daarover beslist uiteindelijk enkel de VREG, al dan niet met druk van parlement en regering.

Oproep van TWERES aan de lezers van deze blog

TWERES wil in dit dossier de belangen van tweedeverblijvers verder blijven verdedigen,  maar heeft daarvoor meer concrete gegevens van tweedeverblijven nodig om de reëele impact op diverse profielen beter te kunnen inschatten. Daarom roepen wij de lezers van deze blog – die in hun tweedeverblijf reeds een digitale meter hebben – op om zich bij TWERES te melden voor verdere contacten hierover (info@tweres.be).


Nog ter info enkele gegevens om uw capaciteitspiek concreet te vertalen naar euros

De VREG berekende op basis van de beschikbare gegevens (digitale meters in gebruik) dat de gemiddelde maandpiek in Vlaanderen gemiddeld ongeveer 3,99 kW bedraagt.
Volgens de indicatieve tarieven die de VREG in 2021 berekende betaalt u vanaf 1 juli 2022 voor 1 kW op jaarbasis ongeveer € 47 (btw inbegrepen). Is uw maandpiek telkens 4 kW dan betaalt u op jaarbasis dus ongeveer € 188 (btw inbegrepen) aan capaciteitstarief.
Een tweedeverblijf dat bv. 6 maanden per jaar een capaciteitspiek heeft van 4 kW en de andere zes maanden nul verbruik heeft, zal toch een gemiddelde capaciteitsmaandpiek hebben van 3.25 kW.

Deze gemiddelde maandpiek kan enkel accuraat opgemeten worden door de digitale meter. Gezinnen met een klassieke meter zullen bijgevolg tot de overschakeling naar een digitale meter een forfaitaire vaste kost moeten betalen (equivalent aan de minimale bijdrage voor 2.5 kW gemiddelde maandpiek). De nettarieven voor deze groep zullen nog steeds kWh-gebaseerd zijn zoals nu het geval is maar aan een tarief dat wel lager ligt dan dat voor 2021.